Etty Hillesum en Edith Stein zouden elkaar in september 1942 in kamp Westerbork hebben ontmoet. Deze vooral bij katholieke Hillesum lezers geliefde these baseert men op een passage haar dagboek. Ik meen dat die ontmoeting nooit plaatsvond. In het onderstaande artikel “Etty Hillesum Edith Stein” geef ik een reeks argumenten voor mijn overtuiging. Het artikel “Etty Hillesum Edith Stein” verscheen in 2007 in de Etty Hillesum Studies en begint met het beroemde citaat:

Zuster Mendes da Costa uit het Carmelitessenklooster met 4 Portugeese grootouders. En de pater met de onvertroebelde ogen en de grove handen, die de com. revolutie voorspelde. 15 jaren was hij niet uit z’n klooster geweest. En die twee nonnen uit die streng orthodoxe, rijke, hoogbegaafde familie uit Breslau, met sterren op hun kloosterkleren. Ze gingen weer terug naar hun jeugdherinneringen. (HVW, 554)

Inleiding

Op dinsdag 15 september 1942 begint Etty Hillesum een nieuw cahier, het elfde. Het laatste dat ons is overgeleverd. De vijftiende is ook de dag waarop Julius Spier overlijdt. En het is bovendien de dag waarop haar verlof afliep en zij naar Westerbork had moeten terugkeren. Gedurende deze dagen schrijft Etty met grote regelmaat in haar dagboek, behalve op zaterdag 19 en maandag 21 september[1]. Het belangrijkste thema van deze aantekeningen is Spier: hun relatie en haar eigen toekomst zonder de man die zij liefhad. Op deze pagina’s treffen we ook enkele gedachten over de dood en over haar verhouding tot God. De alinea waarin Etty Hillesum over Edith Stein spreekt, zonder ooit de naam van de karmelietes te noemen, staat in dit tekstverband. Het is allesbehalve duidelijk of de twee vrouwen elkaar hebben ontmoet, ondanks wat daaromtrent wordt beweerd. Ik ben van mening dat deze ontmoeting nooit plaats vond.

In het eerste deel van dit artikel besteed ik in het kort aandacht aan de pagina’s die Etty Hillesum op 20 september heeft geschreven. Vervolgens buig ik mij over de wijze waarop sommige onderzoeksters in Italië en Frankrijk de kwestie van de ontmoeting hebben behandeld. In het derde deel ga ik nader in op de beroemd geworden alinea en geef ik enkele overwegingen over de ontmoeting die nooit plaatsvond.

De dagboekaantekening

20 September 1942 is een zondag. Etty Hillesum schrijft over het schrijven en denkt na over wat het betekent om schrijfster te worden. Om tien uur opent zij het cahier en schrijft ongeveer negentig dankwoorden aan God, die zij afsluit met de wens “misschien zal ik het nog eens kunnen uitdrukken” (HVL, 552). De woorden die Etty hier neerschrijft, zouden we kunnen samenvatten met de term ‘gebed’. Volgens haar eigen commentaar is zij niet erg tevreden over de literaire vorm ervan. Het is niet zo vreemd dat de lezer in deze fase van het dagboek met een ‘gebed’ wordt geconfronteerd. De ontmoetingen tussen God en Etty Hillesum worden naarmate de tijd voortgaat, steeds frequenter in haar innerlijke leven. In het bijzonder na de dood van Spier.

De avond van 20 september neemt zij opnieuw haar dagboek ter hand. Wij weten niet wat zij gedurende de dag heeft gedaan.

Laten wij nu van naderbij bezien hoe de aantekening van deze dag is opgebouwd. In totaal heeft Hillesum 28 alinea’s geschreven, waarvan er één van drie en één van vijf woorden. De overige zijn langer. De tekst is in twee talen: Nederlands en Duits. De Duitse tekst omvatten twee Rilke- citaten en verder enkele uitspraken van Osias Kormann, gedaan in kamp Westerbork.

Het probleem schrijven

Het eerste deel van de tekst handelt over de moeilijkheid van het schrijven, over de creativiteit van de kunstenaar en diens relatie tot de werkelijkheid. Wij zien een poging tot analyse van de wijze waarop een kunstenaar – zijzelf in dit geval – de werkelijkheid tegemoet dient te treden. Etty gelooft dat zij deze realiteit zo intensief mogelijk moet beleven. Tegelijk is zij echter bang dat er van de vele ervaringen die zijn innerlijk doormaakt en die uiteindelijk het materiaal en de bron moeten worden voor haar latere artistieke activiteit, niets meer zal overblijven. Zij vraagt zich dan ook af of het niet beter zou zijn zich meer te isoleren, minder sociaal te zijn, minder omgang te hebben met de mensen in haar directe omgeving. Dit eerste gedeelte van haar aantekeningen sluit zij af met de verwachting dat zij “later een schrift zal hebben”, waarin zij zal “proberen te schrijven”, en dat “schrift zal eruit zien als een bloedig slagveld van strijdende en elkaar bevechtende woorden”. Het past bij die verwachting dat er boven dat slagveld een “klein verhaaltje” uitrijst, “zuiver als de maan […] dat hier en daar als een kalmerende glimlach boven een onrustig leven zal staan” (HVW, 553). Tot zover het deel dat ik het reflecterende zou willen noemen en dat betrekking heeft op haar artistieke activiteit. Wat volgt, kunnen wij benoemen als de praktijk van het schrijven. De behoefte daaraan doet zich in heel haar dagboek voor.

Tien alinea’s

Zij redigeert een aantal alinea’s op grond van herinneringen aan wat zij recent en minder recent heeft meegemaakt. Ik vat de onderwerpen hier kort samen:

  1. Zij vertelt over een ontmoeting met Klaas Smelik. Thema: diens schuldgevoel zich onttrokken te hebben aan arbeid in Duitsland. Etty Hillesum vergelijkt dit met onderduiken van de Joden – dat is ook een zich onttrekken aan.
  2. Vier korte alinea’s waarin zij refereert aan Kormann, een vriend in kamp Westerbork, en enkele van zijn uitspraken citeert.
  3. De beroemde alinea (HVW, 554) waarin zij spreekt over de gezusters Edith en Rosa Stein.
  4. Drie alinea’s waarin haar vrienden Kormann en Vleeschhouwer aan de orde komen.
  5. Een lange paragraaf waarin Etty Hillesum vertelt over een bezoek aan een medicus, die haar terechtwijst: “U leeft niet genoeg in de realiteit” (Etty, 555).
  6. De laatste korte alinea met betrekking tot het humanisme en de haat van na de oorlog.

 

In deze tien alinea’s, in de tekst door een regel wit van elkaar onderscheiden, schrijft Etty Hillesum over haar ervaringen, personen die zij ontmoet, dingen die zij heeft gezien, en gesprekken die zij afgelopen periode heeft gevoerd. De tien alinea’s zijn ingebed in twee Rilke-citaten. Het eerste komt uit Laurids Malte Brigge en handelt over de werkelijkheid die moet worden herinnerd, maar ook vergeten: de ervaring van het leven, voordat zij als materiaal voor schrijven kan dienen, moet eerst innerlijk worden verwerkt. Het tweede citaat, aanmerkelijk langer, komt uit het succesvolle boek van Rilke over de Franse beeldhouwer Auguste Rodin. Het is zeker geen toeval dat de twee Rilke-citaten de tien alinea’s omsluiten: er is een verband tussen beide tekstdelen. Het geheel doet ons vermoeden dat Etty Hillesum zich tracht te bekwamen in het schrijven.

De ontmoeting

De oorsprong van het verhaal over de ontmoeting tussen Etty Hillesum en Edith Stein ligt in de twee woorden “[Rencontré aussi]” die de jezuïet Paul Lebeau heeft laten voorafgaan aan het citaat van Etty Hillesum dat hij in het Frans heeft vertaald[2]. In de Franse vertaling van Het verstoorde leven kwam het citaat immers niet voor, evenmin als in de Italiaanse vertaling. Het feit dat de arbitraire toevoeging door andere auteurs steeds opnieuw wordt overgenomen, duidt erop dat het citaat door hen in de oorspronkelijke versie niet werd gecontroleerd. Lebeau geeft voor de toevoeging ook geen rechtvaardiging. Alleen de vierkante haken zouden iemand op een idee kunnen brengen…

In het dagboek en in de brieven die ons tot op dit ogenblik zijn overgeleverd, komt geen enkele verwijzing naar Edith Stein voor. Verder moet worden vastgesteld dat de passage op pagina 554 van de Nagelaten geschriften pas voor de eerste maal in het Italiaans is vertaald bij de verschijning van de Italiaanse versie van Lebeau’s boek. De Italiaanse lezers kenden al wel de pater die Etty Hillesum vermeldt als de “[…] pater met de onvertroebelde ogen […]” in haar brief van december 1942 (nummer 23) en aan wie zij vraagt wat hij nu wel van de wereld vindt (HVW, 623).

Geen degelijke  argumenten

Het is mij opgevallen dat Lebeau’s these van de ontmoeting tussen Etty Hillesum en Edith Stein in het algemeen wordt onderschreven. Ik heb voor deze bijdrage de teksten van de volgende Italiaanse auteurs onderzocht: Cristina Dobner, Wanda Tommasi, Nadia Neri en Graziella Merlatti; daarnaast heb ik twee niet-Italiaanse auteurs in de beschouwingen betrokken, namelijk Marguerite Léna en natuurlijk Paul Lebeau. Mijn vraag is waarom er zoveel belang wordt gehecht aan een ontmoeting tussen beide vrouwen. De ontmoeting is immers op geen enkele wijze op grond van tekstgegevens uit het werk van Etty Hillesum aan te tonen. Waarom waagt men zich aan uitspraken die men niet kan staven met deugdelijke argumenten? Ik kom op deze vraag terug aan het einde van deze bijdrage.

Cristina Dobner geeft de tekst van Etty Hillesum als volgt weer: “Ik heb zuster Mendes da Costa ontmoet, uit het Karmelietessenklooster, die vier Portugese grootouders had. […] en ook twee nonnen afkomstig uit een orthodox Joodse familie, rijk en begaafd, uit Breslau, met de Jodenster op hun kloosterkleren genaaid. Ziehier dat zij hun jeugdherinneringen terugvinden.”[3] Men kan zonder moeite nagaan dat de woorden “Ik heb … ontmoet” niet in het oorspronkelijke citaat op pagina 554 voorkomen. Maar er is meer. In de laatste volzin van het citaat, “Zij gingen weer terug naar hun jeugdherinneringen” gebruikt Etty Hillesum het werkwoord “gingen” en dat is coherent, want deze passage heeft immers het karakter van een later geschreven verslag.

Jeugdherinneringen

Wat bedoelt Hillesum vervolgens met het in overdrachtelijke zin gebruikte woord ‘jeugdherinneringen’? Dit is niet eenvoudig vast te stellen. Ik ben geneigd te denken dat het woord staat voor wat Etty in haar dagboekaantekening van 29 juni 1942 noemt: “Duitsland en de bezette gebieden” (Etty, 480). Twee dagen later schrijft zij over geruchten: “in Polen schijnt de uitmoordpartij in volle gang” te zijn. Ik stel vast: ten eerste, dat zij met de beeldspraak slechts een geografisch gebied wil aangeven waarin een mogelijk concentratie- of werkkamp gelegen zou zijn, en ten tweede dat zij in de geruchten niet werkelijk geloofde. Zij schrijft immers: “de geruchten zijn tot nu toe vernietigender dan de feiten, de feiten voor òns tenminste” (Etty, 481).

Wanda Tommasi

Wanda Tommasi gebruikt in haar boek over Etty Hillesum hetzelfde citaat, zij het met een enkele variatie: “[Ik heb ook] twee nonnen ontmoet, afkomstig uit een orthodox Joodse familie, rijk en begaafd, uit  Breslau, met de gele sterren op hun kloosterkleren genaaid. Ze stonden herinneringen uit hun jeugd op te halen.”[4]

Voorafgaande aan het citaat schrijft Tommasi: “Gedurende de eerste dagen van augustus ontmoet zij [Etty], zij het zeer kort en zonder dat er een gesprek plaats vindt, Edith Stein en haar zuster Rosa, die deel uitmaakten van een grote groep ‘Joodse katholieken’, gedeporteerde broeders en zusters.” Waarop Tommasi de details van deze ontmoeting baseert, is niet duidelijk. Vervolgens karakteriseert zij het bewuste citaat van pagina 554 als “beknopt portret …. vluchtige beschrijving”. Dit is een eigenaardig oordeel, als men bedenkt dat Etty Hillesum, dankzij haar lectuur van Rainer Maria Rilkes boek over Rodin en dankzij Julius Spier gewis één ding had geleerd, namelijk de les van Rodin dat een kunstenaar erg veel geduld moet hebben[5].

Ook de vertaling van de laatste zin van het citaat geeft te denken. Naar mijn opvatting impliceert de vertaling dat zij in Westerbork herinneringen stonden op te halen. Deze slordige vertaling ontkracht de overdrachtelijke betekenis die wij hierboven releveerden. Wat er nu staat, is een onbelangrijke mededeling en niet iets wat Etty Hillesum vermeldenswaard zou hebben gevonden.

Nadia Neri

Nadia Neri buigt zich over de ontmoeting in haar zeer welwillend ontvangen boek over Etty Hillesum, dat in 1999 werd gepubliceerd. Zij geeft een opmerkelijke wending aan de kwestie: “uit een brief van 20 september 1942 kan men afleiden [si deduce][6] dat tussen 3 en 7 augustus een ontmoeting heeft plaatsgevonden tussen Etty en de gezusters Stein”. Opmerkelijk is de bron die Neri vermeldt: een brief van 20 september. Er is ons geen brief met die datum overgeleverd en zij bedoelt natuurlijk het citaat van de dagboekaantekening van die datum. Ik hoef niet te beklemtonen dat een dergelijke conclusie mijns inziens niet is gerechtvaardigd. Wij weten dat Neri bij haar onderzoek zowel de Nederlandse als de Engelse editie van Etty heeft geraadpleegd, daarbij geholpen door mensen die het Nederlands als moedertaal hebben[7].

Marguerite Léna

Ook de Franse schrijfster Marguerite Léna laat haar onderzoek naar de ontmoeting tussen beide vrouwen beginnen met het citaat van Paul Lebeau. Zij stelt een interessante variant voor. Zij verbeeldt zich dat de wegen der beide vrouwen zich zouden kunnen hebben gekruist tijdens “l’instant d’un enregistrement administratif ou d’une brève conversation, Etty Hillesum et Edith Stein se sont croisées”[8]. Op het eerste gezicht lijkt deze veronderstelling hout te snijden. Wij weten immers dat Etty Hillesum de registratiezaal zo nu en dan bezocht, ook uit hoofde van haar functie bij de Joodsche Raad. Dit kan evenwel niet als ‘bewijs’ voor de ontmoeting gelden, temeer daar Léna geen enkel ander argument aandraagt om de ontmoeting aannemelijk te maken.

En ook al karakteriseert zij de ontmoeting als ‘onbeduidend’ en ‘vluchtig en anoniem’ (“mince” en “fugitive et anonyme”), toch geeft Léna aan welke betekenis eraan moet worden toegekend: beide vrouwen zijn erfgenamen van het mysterie van Israël, beiden zijn briljante vertegenwoordigsters van de Europese cultuur en beiden “keren zich tegen de nazistische logica van de leugen en de dood”, voordat zij er ten slotte het slachtoffer van worden. Het gaat evenwel niet om gewapend verzet, maar om een getuigenis die voor Edith Stein betrekking had op de onvergankelijke liefde voor de waarheid en voor Etty Hillesum op de onvergankelijke liefde voor het leven[9].

Paul Lebeau

Het onderzoek van de rooms-katholieke theoloog Paul Lebeau werd naar zijn zeggen uitgevoerd op grond van de Nederlandse tekst zoals wij die kennen uit de Nagelaten Geschriften. Zijn boek werd in 1998 in een Franse editie gepubliceerd. De Italiaanse editie zag in 2000 het licht bij de rooms-katholieke uitgever Figlie di San Paolo. Lebeau hecht blijkbaar veel waarde aan de veronderstelde ontmoeting, want hij brengt het onderwerp al meteen in de inleiding ter sprake.

In de tekst die volgt op Etty Hillesums citaat, preciseert Lebeau ten behoeve van de Franstalige lezeressen en lezers enkele onnauwkeurigheden in haar tekst op grond van de annotaties in de Nagelaten Geschriften. Vervolgens stelt hij vast: “Leur destin ne fit que croiser celui d’Etty, car elles ne passèrent que quatre jours à Westerbork. Edith Stein et Etty Hillesum sont sans doute les deux personnalités aujourd’hui les plus célèbres qui soient passées par ce camp de ‘transit’.” Het zou erop kunnen duiden dat Lebeau toch een lichte twijfel koestert over de ontmoeting, want de woorden “[…] ne fit que croiser […]” zijn immers voorzichtig geformuleerd. Maar dat is niet zo, want even daarvoor definieert Lebeau het citaat van pagina 554 als een “[…] bref récit d’une rencontre avec les moniales contemplatives […]”.

De brief aan de twee zusters

Paul Lebeau buigt zich ook over de beroemde brief die Etty Hillesum schreef aan de twee zusters in Den Haag (Brief 23, december 1942; HVW, 616-629). Zij spreekt in die brief over de pater die zij heeft gesproken, maar niet over de gezusters Stein. Toch beweert Lebeau ten stelligste dat Etty Hillesum toen ontmoetingen heeft gehad die niet kunnen worden gestaafd door feiten. “Elle ne rencontrera des représentants d’une institution ecclésiale que quelques mois avant sa déportation, en voyant arriver au camp Westerbork des moines et des religieuses catholiques d’origin juive, dont la carmélite Edith Stein, philosophe et ancien disciple de Husserl, récemment canonisée par Jean-Paul II.” Wij kunnen naar aanleiding van dit citaat enkele opmerkingen maken. Tussen de deportatie van Edith Stein en Etty Hillesum liggen dertien maanden, dat is wel wat meer dan “quelques mois”. Etty Hillesum had bovendien naar mijn mening niet het gezag om in het kamp Westerbork “représentants d’une institution ecclésiale” te kunnen ontmoeten[10].

Graziella Merlatti

De schrijfster Graziella Merlatti [11] heeft haar boek over Etty Hillesum reeds in 1998 gepubliceerd. In haar woord vooraf loopt Liana  Millu, overlevende van Auschwitz, vooruit op de inhoud die zij als volgt typeert: enerzijds de historische omstandigheden en het lot van de hoofdpersoon, anderzijds het verband tussen haar spirituele ontwikkeling en de religie. Het is niet onlogisch dat het verhaal van Merlatti deze wending neemt, aangezien haar uiteenzetting is gebaseerd op de Italiaanse vertaling van Het verstoorde leven. Positief is dat zij haar verhaal begint met een historische inkadering van de gebeurtenissen. Dit komt men in de Italiaanse literatuur over Hillesum betrekkelijk weinig tegen. Vanwege haar primaire bron en haar beperkte doelstelling, namelijk om de spirituele ontwikkeling van Etty Hillesum na te gaan, is het ook begrijpelijk dat zij de these van de ontmoeting niet aan de orde stelt in haar chronologische vertelling. Zij refereert wél aan de ontmoeting tussen Etty Hillesum en de pater. De naam Stein komt uiteindelijk wel ter sprake, maar in een voetnoot, namelijk “als bekende mystica met wie Etty Hillesum vaak in verband wordt gebracht”. Deze opmerking kunnen wij ten volle onderschrijven.

Het citaat opnieuw

Nu onderzoeksters en onderzoekers van naam een communis opinio demonstreren inzake het hier besproken citaat, doen wij er goed aan dit citaat wat nader te bezien. De paragraaf omvat vijf volzinnen waarin Etty Hillesum over acht personen spreekt: a. Zuster Mendes en haar vier grootouders, b. de pater die de revolutie profeteerde, en c. de gezusters Stein. Opmerkelijk is dat geen van de besproken auteurs nader ingaat op de ontmoeting met de pater, waarvan we op grond van de brief van december 1942 zeker weten dat die heeft plaatsgevonden.

De stijl van het citaat is onmiskenbaar die van een samenvatting van gebeurtenissen. Van de 28 alinea’s neergeschreven op deze dagboekbladen zijn er minstens zes van deze aard. Het geheel doet mij denken aan een rapportage. Daarin komen echter niet de details voor, die erop hadden kunnen wijzen dat er daadwerkelijk een ontmoeting heeft plaatsgevonden. Het dagboek en de brieven van Etty Hillesum bevatten talloze passages die gewag maken van ontmoetingen met personen, waarover zij zeer veel details mededeelt. We kunnen hierbij denken aan de trekken van het gezicht van Spier die zo treffend door Etty worden beschreven, maar ook aan haar ontmoeting met bijvoorbeeld professor Bonger. Er is een andere aanwijzing op grond waarvan wij mogen aannemen dat Etty Hillesum de gegevens over de twee nonnen in het kamp van derden heeft vernomen.

Van horen zeggen

We vinden in het dagboek echter geen enkel ander detail, noch enige andere observatie met betrekking tot de zusters Stein. Ik ben ervan overtuigd dat Etty – indien zij beiden vrouwen werkelijk had ontmoet – zonder twijfel verschillende precieze observaties over hen zou hebben neergeschreven. Het ging immers niet om zomaar de eerste de beste, maar om een gerenommeerde filosofe. Steim was immers een leerlinge van Edmund Husserl, de vooraanstaande Duitse wijsgeer en fenomenoloog, die zo’n eminente rol had gespeeld in de filosofische grondslagendiscussie van de psychologie.

Het is duidelijk dat de aankomst van enige honderden tot het rooms-katholieke geloof bekeerde Joden ieders aandacht in het kamp Westerbork trok, ook die van Etty Hillesum. En het is tevens goed denkbaar dat zij vele van hen heeft zien voortschuifelen langs één van de tafels van de registratiebarak, waar zij zich niet zelden ophield. Zij zal de discussies over deze mensen hebben aangehoord, er misschien ook aan hebben deelgenomen en op basis daarvan ongeveer een maand later haar herinneringen eraan hebben samengevat in de dagboekbladen van 20 september 1942. De aantekeningen zijn geschreven met het oog op later, in de stijl die zij geleerd had te gebruiken, waar het om haar materiaalverzameling ging ten behoeve van haar creatieve schrijfwerk dat zij na de oorlog zou gaan verrichten. De zinnen die zij hier (en elders) heeft geschreven, vertonen dezelfde karakteristieke feitelijkheid en beknoptheid, terwijl ironie zeker niet ontbreekt. Een paar maanden later heeft zij voor haar beroemde brief over Westerbork aan de twee zusters in Den Haag (naar ik aanneem) gegevens uit haar dagboek gebruikt. De stijl van deze brief is natuurlijk anders – daar vertelt zij haar verhaal over kamp Westerbork, waarbij zij gebruik maakt van een indrukwekkende hoeveelheid details.

De pater

Wat te denken van de zin over de pater, die na vijftien jaar te hebben doorgebracht binnen de muren van zijn klooster, nauwelijks buiten, al direct de communistische revolutie voorspelde? Of refereerde hij aan het verleden, aan de bolsjewistische revolutie van 1917? Of was hij zo bevangen door de nazipropaganda over het dreigende communisme dat hij het rode gevaar al voor zich waande? Kunnen wij de door Etty geschreven zin anders interpreteren dan met een flinke dosis ironie? De nog maar zo kort in de buitenlucht gekomen pater wist immers niets van Etty’s grote sympathie voor het door haar bewonderde Rusland, voor de Russische taal en cultuur…

Conclusie

De bewering dat er een ontmoeting heeft plaatsgevonden tussen Etty Hillesum en Edith Stein, is naar mijn stellige overtuiging op basis van de ons overgeleverde teksten, de brieven en de dagboeken niet te staven. Het is evenmin mogelijk de hypothese die wordt aangehangen door de vier onderzoeksters – Merlatti heeft immers het citaat niet behandeld – en de theoloog Lebeau met andere teksten te ondersteunen. Tot nu toe zijn er geen externe teksten opgedoken die deze steun verschaffen. Derhalve zijn deducties op grond van de zogenaamde ontmoeting ontoelaatbaar.

Rest de vraag waarom men aan de these van de veronderstelde ontmoeting zoveel waarde hecht. Er zijn een paar redenen denkbaar. Etty Hillesum wint in rooms-katholieke ogen zeker aan gezag, indien men haar in direct verband kan brengen met iemand als Edith Stein. De ontmoeting, ook al wordt er niet bij gesproken, brengt een directe verbinding tussen beide personen tot stand. Maar ook op het gebied van de rooms-katholieke traditie is deze relatie van belang. Edith Stein staat immers in de eeuwenoude traditie van karmelietessen die terug gaat op Teresa van Avila, schrijfster van de beroemde autobiografie die directe aanleiding was voor de bekering van de Joodse Edith Stein tot het rooms-katholicisme. Een uitstekend voorbeeld van deze vorm van assimilatie is het hierboven besproken boek van de karmelietes Cristina Dobner.

In haar lange essay, dat vooraf gaat aan de selectie van de door haar als ‘mystiek’ uitgekozen teksten van Etty Hillesum, wendt zij het begrippenapparaat van deze traditie aan om Etty Hillesum hierin binnen te loodsen. Deze operatie vindt plaats binnen de meer algemene rooms-katholieke logica om personages die dienstbaar kunnen zijn aan deze traditie, op te nemen in de cultuur van de universele christelijke waarheid. Niet toevallig versterkt deze operatie de these dat Etty Hillesum tot de vrouwelijke rooms-katholieke mystici zou behoren.

Joodse achtergrond

Een opmerking over de Joodse achtergrond van beide vrouwen. De bekering van Edith Stein in 1922 tot het rooms-katholicisme is niet zonder belang voor de interpretatie van de persoon en de teksten van Etty Hillesum. Natuurlijk gaat men bij Hillesum niet zo ver te spreken over ‘bekering’ – ook al lijkt Dobner sterk naar dit standpunt over te hellen – niettemin biedt het naast elkaar stellen van Hillesum en Stein de mogelijkheid iets van de glans en het gezag van de laatstgenoemde naar Etty Hillesum te doen overgaan.

Met een aantal van haar ideeën staat Hillesum dicht bij de rooms-katholieke visie op mens en wereld. Bijvoorbeeld de opvatting dat de verandering van het innerlijk van de mens aan een verbetering van de wereld vooraf moet gaan[12]. Het is een visie die ook door paus Johannes-Paulus II met regelmaat tot uitdrukking werd gebracht. Welnu, ook al is de ontmoeting tussen beide vrouwen niet met feiten te staven, toch gaat er van de veronderstelde mogelijkheid van de ontmoeting een symbolische kracht uit die de these van de affiniteit van Etty Hillesum met het rooms-katholieke gedachtegoed bijzonder versterkt.

Van Carl Gustav Jung – zo geliefd door Etty Hillesum[13] – is de uitspraak dat de cultuur waarin men is opgegroeid, grote invloed uitoefent op onze interpretatieve capaciteiten. Mij lijkt de in deze bijdrage gekritiseerde these van de ontmoeting tussen Etty Hillesum en Rosa Stein een mooi voorbeeld is van deze junghiaanse gedachte.

Noten bij Etty Hillesum Edith Stein De ontmoeting die nooit plaatsvond

[1] De aantekening van 20 september 1942 bevat iets meer dan 2000 woorden.
[2] P. Lebeau, Etty Hillesum: Un itinéraire spirituel. Amsterdam 1941 – Auschwitz 1943, Brussel, Fidélité / Racine, 19983, 177. Een Nederlandse vertaling van dit boek: Etty Hillesum: Een spirituele zoektocht. Amsterdam 1941 – Auschwitz 1943 Antwerpen: Lannoo, 1999.
[3] C. Dobner, Etty Hillesum. Pagine mistiche, Milano, Ancora, 2007, 26.
[4] W. Tommasi, Etty Hillesum. L’intelligenza del cuore, Padua, Messaggero, 2001, 16-17. De tekst luidt in het Italiaans: “[Ho incontrato anche] due monache appartenenti ad una famiglia strettamente ortodossa, ricca e colta, di Breslavia, con le stelle gialle cucite sui loro abiti religiosi. Stavano ricordando le loro memorie di gioventù.”
[5] Het gaat om het boek Auguste Rodin uit 1903. Op de vraag van Rilke, die begin september 1902 op bezoek is bij de Franse beeldhouwer, hoe een mens zou moeten leven, antwoordt Rodin: “Il faut travailler, rien che travailler. E il faut avoir patience.” Rainer Maria Rilke, Werke, Band IV: Schriften,  Frankfurt a/M, Insel Verlag, 1996, 930.
[6] N. Neri, Un’estrema compassione. Etty Hillesum testimone e vittima del lager, Milano, Bruno Mondadori, 1999, 134.
[7] Persoonlijke mededeling.
[8] M. Léna, “La trace d’une rencontre. Edith Stein et Etty Hillesum,” in: Ėtudes, 2 (2004) 4011, 51-63, i.h.b. 51-52.
[9] Léna, ‘La trace’, 52.
[10] Lebeau, “Un itinéraire’, 8.
[11] G. Merlatti, Etty Hillesum. Un cuore pensante, Milano, Ancora, 1998.

Noot 12 en verder

[12] Etty Hillesum schrijft op 23 september 1942 in haar dagboek “… ik zie geen andere uitweg, dat ieder van ons inkeert in zichzelf en in zichzelf uitroeit en vernietigt al datgene, waarvoor hij meent anderen te moeten vernietigen” (HVW, 560). Maar het is betekenisvol dat zij het thema ‘haat’ reeds vroeg in haar dagboek ter sprake brengt. Op zaterdag 15 mei 1941 schrijft zij over de haat als “een ziekte van de eigen ziel” (HVW, 19).
[13] Zie ook de bijdrage van Janny van der Molen op deze website.